Eerst de cijfers. Volgens het CBS omvatte het totale onbenut arbeidspotentieel, dat bestaat uit onderbenutte deeltijders, werklozen en semiwerklozen, ruim 1,3 miljoen personen in 2021. Lang niet iedereen die tot het onbenut arbeidspotentieel wordt gerekend, staat als werkzoekende ingeschreven bij UWV. Vorig jaar ging het om 301.000 personen; 23 procent van het totale onbenut arbeidspotentieel. Vooral onderbenutte deeltijders, deeltijdwerkers die meer willen werken, staan relatief weinig ingeschreven. Van het onbenut potentieel zonder werk stond 33 procent (249 duizend personen) geregistreerd bij UWV. Over deeltijd gesproken: vorig jaar werkten 4,45 miljoen mensen parttime. Van deze groep waren er 561.000 mensen die meer uren wilden werken en beschikbaar waren. Slechts 52.000 van hen stonden ingeschreven bij UWV als werkzoekend. Tegelijk is er sprake van een recordkrapte op de arbeidsmarkt: volgens het CBS waren er in het eerste kwartaal van dit jaar 133 vacatures per 100 werklozen.

‘Onbenut arbeidspotentieel is misschien een wat normatief begrip’, zegt Marieke Blom, hoofdeconoom bij ING. ‘Want wil je de economie zo groot mogelijk maken, dan zouden zoveel mogelijk mensen zoveel mogelijk betaald moeten werken. De cijfers laten zien dat daar veel ruimte voor is. Maar belangrijker vind ik de vraag: halen we als samenleving het beste uit onze tijd? Dat is niet per se hetzelfde als iedereen die dat kan, of wil, 40 uur per week laten werken.’ De cijfers van het CBS laten zien dat het aandeel onderbenut arbeidspotentieel bij vrouwen groter is dan onder mannen: In 2021 maakte 11,3 procent van de vrouwen deel uit van het onbenut arbeids-potentieel. Van alle mannen behoort 8,8 procent tot het onbenut arbeidspotentieel. Het grotere onbenut arbeidspotentieel bij vrouwen, die relatief vaak in deeltijd werken, is volgens het CBS vooral toe te schrijven aan het grotere aandeel onderbenutte deeltijdwerkers. Bij mannen was dit landelijk 3,1 procent en bij vrouwen 5,4 procent.

Marieke Blom: ‘Dit heeft te maken met de zeer sterke Nederlandse culturele norm van het anderhalve kostwinnersmodel. Enerzijds hebben we in Nederland de groep mensen die het heeft over de deeltijdprinsesjes, anderzijds is er de groep die vindt dat moeders voor hun kinderen moeten zorgen. Een tussenweg lijkt er niet te zijn, maar de voorzieningen om meer werken voor moeders makkelijker te maken, zoals kinderopvang, zijn niet goedkoop. Je moet je werk wel heel leuk vinden en het moet daarnaast ook echt lonen, wil je als moeder fulltime blijven werken.’

Blom vervolgt: ‘Tegelijk is het ook belangrijk om aanwezig te blijven in het arbeidsproces. Het vergroot je kans op leuk werk op de langere termijn, het geeft je werkplezier en het zorgt voor een hoger salaris. Als je kinderen hebt, ben je ongeveer 18 jaar van je werkzame leven bezig met zorgen. Maar een werkzaam leven duurt veel langer dan die 18 jaar! Die overige jaren kun je er veel profijt van hebben als je wel bent blijven werken. Maar dit ligt niet aan de moeders; ik vind dat we daar als land echt kansen weggooien. We moeten de onafhankelijkheid van vrouwen hoger op de prioriteitenlijst zetten, zodat het makkelijker wordt om meer te blijven werken.’

Blom stelt daarnaast de vraag of we in Nederland mensen wel goed genoeg in staat stellen om tot op hoge leeftijd te kunnen blijven werken. ‘De crux is vaak dat het leven wat meer om het werk heen georganiseerd moet worden; we moeten niet veronderstellen dat dat allemaal maar vanzelf gaat. Ook vinden veel mensen het ontzettend lastig om de arbeidsmarkt te overzien. De doelgroep van UWV Magazine snapt wel waar de kansen zitten. Maar dat geldt lang niet voor iedereen en daar moeten we wat mee, vind ik. Ik moet altijd denken aan de oud-klasgenoot die ik tegenkwam op een reünie van mijn basisschool. Hij werkte in de dorpsdrukkerij. Toen ik hem sprak en zei: goh, dan moet je binnenkort wel op zoek naar nieuw werk, bleek dat hij zich daar echt wel bewust van was, maar hoe hij dat moest aanpakken en wat hij dan wel kon gaan doen om geld te verdienen, daar had hij geen zicht op.’

Blom pleit daarom voor een Tripadvisor, maar dan voor de arbeidsmarkt. ‘Stel je eens voor, als je op vakantie wilt, kun je echt alles uitzoeken. Waar je heen wilt, hoe je er komt, waar je kunt overnachten, wat je er kunt doen, wat het gaat kosten. Maar juist bij zoiets belangrijks als een volgende stap of een switch, omscholen voor de arbeidsmarkt, ben je ontzettend op jezelf aangewezen. Mensen lopen met vragen als: wat moet ik dan gaan doen? Waar ga ik dat leren? Hoe maak ik daar tijd voor? Hoe betaal ik mijn omscholing? Voordat deze mensen werkloos worden, zouden ze al een wegwijzer moeten hebben die ze leidt naar een ander, kansrijker beroep. Heel belangrijk om ons bewust te worden dat veel mensen zo'n wegwijzer missen, en om de dienstverlening zo in te richten dat we mensen kunnen helpen voordat ze werkloos worden, zodat ze hun arbeidsmarkt-perspectief kunnen vergroten. Ook dat helpt mee om de krapte tegen te gaan.’