Onderzoeksbureau SEOR bracht de individuele re-integratie- en arbeidsmarktpatronen van Wajongers met arbeidsvermogen voor de periode 2010 tot en met 2018 in beeld. Het rapport beschrijft negen segmenten van Wajongers die én een gelijksoortige re-integratiehistorie hebben én vergelijkbare arbeidsmarktpatronen hebben doorlopen.
De arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking – waaronder Wajongers - blijft achter. UWV wil graag beter beeld krijgen van feiten over de arbeidsparticipatie van Wajongers met arbeidsvermogen, de bijdrage die onze dienstverlening daaraan levert en wat er nu precies werkt in de dienstverlening aan deze groep. Deze inzichten kunnen we benutten om de effectiviteit van onze dienstverlening te versterken. Dit deelrapport is een eerste stap.
Dit zijn de belangrijkste conclusies:
- In de periode 2010-2018 werd er steeds meer dienstverlening ingezet. Deze stijging kan worden verklaard door veranderingen in het beleid rondom de Wajong: de herindeling naar arbeidsvermogen 2015-2017 en de invoering van het nieuwe dienstverleningsmodel in 2018, waarin onder andere is afgesproken dat alle Wajongers met arbeidsvermogen ten minste één keer per jaar worden gesproken.
- Ruim een kwart van de Wajongers heeft geen of nauwelijks dienstverlening van UWV gekregen. Een groot deel van deze Wajongers was gedurende de onderzoeksperiode veel aan het werk. Dat kan verklaren waarom zij minder dienstverlening kregen dan andere Wajongers.
- Een groot deel van de Wajongers heeft ooit meer dan een jaar aaneengesloten gewerkt: 37% (Wajong 2010) en 57% (oude Wajong). 37% (Wajong 2010) en 24% (oude Wajong) heeft in de onderzoeksperiode echter nooit gewerkt. De rest is wel ooit aan het werk geweest maar nooit langer dan een jaar.
- Wajongers die nooit hebben gewerkt, hebben persoonskenmerken die in andere onderzoeken worden geassocieerd met een kleinere kans op werk: zij hebben – vaker dan gemiddeld – een lager opleidingsniveau, een migratieachtergrond, ouders met lage inkomens en/of een slechtere gezondheid.
- Kansarmere Wajongers (in de zin van minder kans op werk door kenmerken als een lagere opleiding, lager inkomen van de ouders) krijgen vaker intensievere dienstverlening dan kansrijkere Wajongers. Voor een deel komt dit door verschillen in arbeidsmarktpatroon: kansarmere Wajongers werken minder en krijgen daarom meer dienstverlening. Maar het is ook een zelfstandig effect. Dus ook binnen de groep Wajongers die eenzelfde arbeidsmarktpatroon hebben doorlopen – en dus grofweg ongeveer evenveel aan het werk waren – krijgen (op basis van de kenmerken) kansarmere Wajongers meer dienstverlening dan kansrijkere.
Dit onderzoek is een vooronderzoek voor de effectevaluatie Wajong dienstverlening. Tegelijkertijd met dit rapport verschijnt een tweede deelrapportage over de haalbaarheid van een netto-effectmeting. De effectevaluatie Wajong maakt deel uit van het gezamenlijke UWV-SZW-kennisprogramma Onbeperkt aan het werk.