UWV meet sinds 2010 jaarlijks de arbeidsparticipatie van arbeidsbeperkten. Het belangrijkste wat de nieuwste Monitor arbeidsparticipatie laat zien, is dat de stijgende lijn zich weer heeft voortgezet, zegt Ed Berendsen. ‘De percentages in deze nieuwste monitor zijn de hoogste sinds 2010, toen we de monitor voor het eerst opstelden. Voor 2023 verwachten we dat de arbeidsparticipatie nog verder gestegen zal zijn.’
Onderzoek naar de oorzaak valt niet binnen de scope van de monitor, maar er is zeker een verband met de aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt, weet Van Vilsteren. Berendsen vult aan: ‘Werkgevers beginnen met het aannemen van de mensen die het best gekwalificeerd zijn voor hun vacatures en als die “op” zijn, dan gaan ze de wachtrij van werkzoekenden verder af. Totdat ze aan het eind ervan gekomen zijn, en dat moment is nu bereikt. Iedereen zonder beperking die nu wil werken, kán werken.’
De monitor heeft inzichtelijk gemaakt dat de arbeidsparticipatie van de groep arbeidsbeperkten conjunctuurgevoelig is. Berendsen: ‘In een hoogconjunctuur is de arbeidsparticipatie hoger, in een laagconjunctuur is ze lager. Na de financiële crisis van 2010 zakte het percentage jaar na jaar. In 2015 trok de economie aan en steeg het percentage, totdat de coronapandemie uitbrak. Toen daalde het weer. Nu zit het boven het niveau van voor corona.’ In de monitor wordt ook de arbeidsparticipatie in beeld gebracht van laagopgeleiden en van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond tussen de 15 en de 65 jaar: die is respectievelijk 68,2 en 69,9%.
De grootste stijging deed zich in 2022 voor bij de mensen met een Participatiewet-uitkering die in het doelgroepregister voor de banenafspraak zitten. Ook over de hele periode sinds 2015 is de stijging bij deze groep bijzonder. Bij de introductie van deze wet in 2015 was 19,8% van hen aan het werk, in 2022 was dat 51,7%. Bij de Wajongers steeg het percentage in diezelfde periode veel minder: van 44,7 naar 50,9. De enorme stijging bij de Participatiewetters is ‘een beetje gezichtsbedrog’, waarschuwt Berendsen. ‘De eerste jaren nadat de Participatiewet was ingevoerd, hadden we te maken met aanloopeffecten waardoor het participatiepercentage sterk toenam. Pas vanaf 2018 kwamen we op een “normaler niveau”. Sinds dat jaar is het participatiepercentage gestegen van 44,9 naar 51,7 in 2022.’
Bij de groep WIA/WGA-gerechtigden was eind 2022 bijna de helft van de gedeeltelijk arbeidsongeschikten aan het werk: 49,2%. Bij de volledig arbeidsongeschikten (IVA) uit deze groep lag dat percentage op 9,0. De mensen die een vaste werkgever hadden voordat zij ziek werden, zijn 2 keer zo vaak aan het werk als ‘vangnetters’: mensen zonder vaste werkgever. Van Vilsteren: ‘De relatie met de werkgever is heel bepalend voor de vraag of je wel of niet weer aan de slag kunt komen.’ Van de mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt werden bevonden bij de WIA-claimbeoordeling, is 52,2% aan het werk; het hoogste percentage van de verschillende groepen arbeidsbeperkten. Daarbij tekenen de kennisadviseurs aan dat het bij deze ‘35-minners’ om een ‘fictieve groep’ gaat: UWV heeft ze niet nauwkeurig in beeld, omdat ze geen arbeidsongeschiktheidsuitkering van UWV ontvangen. De ‘35-minners’ zijn de mensen die in de laatste 5 jaar zijn afgewezen voor de WIA-aanvraag, maar het kan best zijn dat deze mensen nu in de bijstand of WW zitten. Van Vilsteren noemt het wel opvallend dat de arbeidsparticipatie van deze groep ongeveer even hoog is als die van mensen met een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. ‘Als de theorie klopt – namelijk dat zij makkelijker aan het werk kunnen omdat zij minder arbeidsongeschikt zijn –, dan zou je in deze tijd van krapte verwachten dat een groter deel van hen ook echt aan het werk komt.’ Berendsen noemt het frappant dat alle groepen, met uitzondering van de volledig arbeidsongeschikten, ongeveer eenzelfde arbeidsparticipatiegraad hebben: rond de 50%. ‘Als het om arbeidsparticipatie gaat, maakt het kennelijk niet zoveel uit tot welke groep arbeidsbeperkten je behoort.’
Van de werkgevers heeft slechts een klein deel iemand met een arbeidsbeperking in dienst, zo blijkt ook uit de monitor: 14,7%, dat is 0,8 procentpunt meer dan in 2021. Het gaat zowel om Wajongers, Participatiewetters als (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten met een WIA/WGA-achtergrond. Daar is nog veel winst te behalen, zou je denken, maar – zo leggen de kennisadviseurs uit – dat ligt genuanceerder. Berendsen: ‘Mensen met een arbeidsbeperking hebben vaak ondersteuning op het werk nodig. Als je een kleine werkgever bent met maar 5 of 10 mensen in dienst, dan heb je daar vaak de tijd en ruimte niet voor. Over het algemeen zijn werkgevers al niet zo bereid om risico’s te nemen met personeel en dat geldt zeker voor kleine bedrijven. En we hebben nu eenmaal heel veel kleine bedrijven.’ Van Vilsteren: ‘Vrijwel alle grote bedrijven in Nederland hebben wél arbeidsbeperkten in dienst, maar je kunt je afvragen of je dat hoopvol kunt noemen als dat er slechts een paar op een werknemersbestand van 10.000 zijn.’ Werkgevers laten toch wel kansen liggen, vinden Berendsen en Van Vilsteren. De laatste: ‘Werkgevers hebben grote moeite om hun vacatures te vervullen en mensen met een arbeidsbeperking willen heel graag werken. Met de juiste ondersteuning vanuit UWV kán dat ook. Het mes snijdt zodoende aan twee kanten.’